Bundel interviews over toekomstverwachting
Onlangs werd er een nieuwe bundel met zeventien interviews gepubliceerd van de hand van Adriaan van Belzen (1975). Op de voorkant van het boek prijkt de titel Verwachten wij die grote dag…?!. Dat is een zinspeling op artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het was een goed idee om eens te peilen hoe het zit met de huidige toekomstverwachting van diverse predikanten in de gereformeerde gezindte. Wie daar meer over wil weten kan goed in dit boek terecht. Het is een knappe prestatie dat Van Belzen, ondanks zijn visuele beperking, het weet te managen om de ene na de andere interviewbundel te schrijven. Dat betekent dat er verschillende afspraken moeten worden georganiseerd, interviews bedacht, gehouden en uitgewerkt.
In dit boek komen aan de orde: tekenen der tijden (onder andere catastrofes, de openbaring en de val van de antichrist), onvervulde beloften (bijvoorbeeld de bekering van Israël, een bloeiperiode voor de kerk en het duizendjarig rijk), de situatie van de Kerk van Christus in de eindtijd, de wederkomst (of wederkomsten), het laatste oordeel, hel en hemel. Het is een mooie bijkomstigheid dat bij het houden van deze interviews de coronatijd bij velen nog vers in het geheugen lag en dat daar ook op werd gereflecteerd. Wat heeft zoiets te zeggen in het licht van de tekenen van de tijd en de eindtijd? Voor een volledige uitwerking van corona in Bijbels licht, Gods voorzienigheid en Gods verbond raad ik aan om het boek Coronawekker te lezen.[1]
Niet afgaan op wat mensen zeggen
Het eenvoudige gemeentelid dat meer kennis wil opdoen over toekomstverwachting adviseer ik om niet meteen aan deze bundel interviews te beginnen, alvorens de Bijbel goed gelezen te hebben op dit thema. Het gevaar is namelijk groot dat door de diversiteit van visies en meningen men door de bomen het bos niet meer ziet. Het is beter om eerst de Bijbel te lezen en dan pas de interviews. Of in elk geval iedere opvatting te toetsen aan de Heilige Schrift. Ik baseer mij daarvoor op een Bijbels voorbeeld, namelijk dat van de gelovigen in Beréa (Handelingen 17:10). Zij werden “edeler” genoemd dan die van Thessaloníca omdat zij “het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren.” De kanttekening merkt hierbij op: “Want dat is een recht edel gemoed, dat zijn geloof niet op het zeggen van mensen, maar alleen op Gods Woord bouwt (Ef. 2:20. Vanwaar deze edelheid voortkomt (Matth. 13:23)”.
Verlangen naar de wederkomst
Het zou te ver voeren om in deze bijdrage alle onderwerpen die de revue passeren uit te diepen. Daarom ga ik alleen in op de vraag naar de persoonlijke doorleving van de laatste zin uit artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Deze zin luidt: “Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen om ten volle te genieten de beloften Gods in Jezus Christus, onze Heere.” Het is een geestelijke thermometer om te zien hoe het staat met deze zaak in de prediking en in de beleving van de diverse predikanten. Het is immers ongezond als kinderen nooit naar huis verlangen. Zo is het ook niet gezond als Gods kinderen nooit verlangen naar hun Vader en het Vaderhuis (Joh. 14:2). Of om een ander beeld te gebruiken, dat van het huwelijk wat een afspiegeling dient te zijn van Christus en Zijn gemeente (Ef. 5:32). Wat voor huwelijk is het waar de vrouw niet verlangt naar haar man? Daarom is het verlangen van de Bruid naar haar Bruidegom Christus veelzeggend voor de staat en stand van het geestelijke huwelijk.
De schrijver van het boek is niet positief over de algemene situatie dat “het hier en nu hoge prioriteit heeft en de dingen van de eeuwigheid bijzaak zijn of zelfs nooit ter sprake komen”. Onder de geïnterviewden valt ook waar te nemen dat het hier beneden teveel prioriteit heeft ten opzichte van het verlangen naar de wederkomst. Sommigen geven geen concreet antwoord op de vraag hoe dit verlangen in hun leven nu op het huidige moment functioneert. In plaats daarvan geven ze aan hoe het zou moeten functioneren, hoe het bij anderen wel heeft gefunctioneerd of er komt een beschouwing hoe het vroeger was. Anderen zeggen heel eerlijk: “dat dit niet elke dag even sterk leeft”, “hoe kleeft mijn ziel aan het stof”, “in mezelf ben ik aardsgezind, net als iedereen” en “wat hang ik nog aan deze wereld”. Maar gelukkig waren er ook nog andere berichten. Bijvoorbeeld: “Als ik naar mezelf kijk, neemt dat verlangen steeds meer toe.” En ook: “ik zie met reikhalzend verlangen uit naar die grote dag.” Maar laten we er mee tot onszelf inkeren. De vraag die prijkt op de voorkant van het boek, komt ook tot ons Verwachten wij die grote dag…?!.
Wordt D.V. vervolgd.
D. Baarssen
Boekgegevens:
Adriaan van Belzen, Verwachten wij die grote dag…?! Bezinning op de christelijke toekomstverwachting, Lucas Boeken; Tholen 2022; 276 pagina’s; ISBN 9789490165444; prijs € 22,50.
[1] C.M. MacMahon, Coronawekker. Christus’ teken aan verbondsbrekers, uitgeverij De Toren; Genemuiden 2022.
|
|
Na 25 jaar is het doek gevallen. De ontpoldering van de Hertogin Hedwige- en Prosperpolder is begonnen. Het water stroomde afgelopen weken de polder in. Kostbare landbouwgrond werd prijsgegeven aan het zoute water en opgeofferd aan de politiek in Brussel en in Den Haag. De Westerschelde, toevoer naar de grote zeehaven Antwerpen, moet uitgediept worden zodat er nog grotere schepen de haven kunnen bereiken, zo was in eerste instantie de beargumentering. Maar is dat zo? Eerst, hoe zijn deze polders ontstaan?[1]
Geschiedenis van de polder
De polders waren al voor de Tachtigjarige Oorlog (1568–1648) bedijkt. Vanwege strategische redenen staken de Staatse soldaten in 1584 de dijken door waardoor het Land van Saeftinghe onder water verdween. In de zeventiende eeuw begon men opnieuw met bedijken, maar pas in 1907 werd de Hertogin Hedwigepolder in de oosthoek van Zeeuws-Vlaanderen als laatste op de zee terug heroverd. De Prosperpolder is voor de helft Nederlands en de andere helft is Belgisch grondgebied. De polder is genoemd naar Hedwige de Ligne (1877–1938), hertogin van Arenberg. De straten in de polder dragen de namen van de hertog en hertogin en hun drie kinderen Engelbert, Erik en Lydia. De huidige eigenaar van de polder is de Belgische familie De Cloedt.
De aanleiding van de ontpoldering
Omdat bij de uitdieping van de Westerschelde natuur verloren ging, bepaalden in 2005 Nederland en België in de vier zogenaamde ‘Scheldeverdragen’ dat die natuur gecompenseerd moest worden. Echter de werkelijke reden voor het opofferen van de polder was het feit dat de natuur in de Westerschelde volgens ‘natuurwetenschappers’ in de voorgaande decennia achteruit was gegaan, waardoor men niet meer voldeed aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het niet meer voldoen aan deze regelgeving resulteerde in het teruggeven van de genoemde vruchtbare polders aan de natuur. Afgesproken werd dat er 600 hectare kostbare landbouwgrond aan de natuur zou worden teruggegeven! Daarvan is 300 hectare afkomstig van de Hertogin Hedwigepolder. Opgeheven voor het zogenaamde natuurherstel! Het resultaat? We citeren Géry De Cloedt uit het Reformatorisch Dagblad: “Alles wat er terugkomt voor die prachtige, vruchtbare polder is modder en riet.”
Wat houden die Europese richtlijnen in?
De Europese Unie heeft in 1979 de Vogelrichtlijn vastgesteld en in 1992 de Habitatrichtlijn. Nederland heeft de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn omgezet in nationale wetgeving via de Wet natuurbescherming. De Vogelrichtlijn is gericht op de instandhouding van alle natuurlijk in Europa in het wild levende vogelsoorten. De Vogelrichtlijn vereist dat EU-lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de populatie van alle vogelsoorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen. Daarnaast moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om voor deze vogels een “voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen.” De Habitatrichtlijn is gericht op het waarborgen van de biologische diversiteit in de Europese Unie door de natuurlijke habitats en wilde dier- en plantensoorten die van Europees belang zijn in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vereisen dat lidstaten speciale beschermingszones aanwijzen ten behoeve van het Europese Natura 2000-netwerk.[2] Voor vogels moeten speciale beschermingszones worden aangewezen. In feite zijn het deze richtlijnen, die ervoor hebben gezorgd dat de vruchtbare en mineraalrijke zeeklei werd prijsgegeven aan de natuur. Kostbare landbouwgrond waar aardappelen, uien, suikerbieten, wintertarwe, veldbonen, bruine bonen, kidneybonen en mais verbouwd werden, is opgeofferd aan de grillen van de Europese Unie, waar de milieubeweging in Brussel de toon aangeeft. Helaas volgt de Wet natuurbescherming in Nederland deze Europese regelgeving op de voet.
Teruggang van de prediking van Wet en Evangelie
In Gereformeerd Venster van 13 juni 2022 noemde ik, dat de godzalige ds. H. Witsius (1636–1708) in één van zijn geschriften zegt dat één van de gevolgen van de prediking van het Evangelie in Nederland was dat men het land ging bebouwen. Nu zien we het tegenovergestelde, de prediking van het Evangelie neemt af en het land wordt niet meer bebouwd, maar teruggegeven aan de natuur. Het is niet het economische belang van de haven Antwerpen wat hier voorop staat, maar de Europese wetgeving vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, die de boventoon voert. Meer en meer zien we, ook bij de regelgeving rondom het stikstofbeleid, dat de milieubeweging in ons land regeert. En hoe komt dat? Het Europees parlement, de Nederlandse regering? Nee, ik denk het niet. De ware oorzaak is dat de Kerk van de plaats is. Het oordeel begint bij het huis Gods! En dan gebeurt het tegenovergestelde van wat Witsius gesteld heeft toen het Evangelie in ons land kwam. De morele dijken van ons land, van onze kerken, zijn doorgebroken. En kwamen we met deze zaken nu eens onder God als de grootste schuldenaar. Maar schuld is een kwaad beest, zo spraken de oudere leraars, niemand wil die in huis hebben. Ook wij niet.
Doorgebroken dijken
Eeuwen lang heeft de Zeeuwse bevolking strijd gevoerd met het water. Door een onverzettelijke wilskracht hebben ze polder na polder in de loop der eeuwen veroverd op de grillige zee. Vele offers zijn gebracht door ons voorgeslacht. Vele Zeeuwen, ja zelfs een grote meerderheid, waren tegen de ontpoldering van de Hedwigepolder. Er was geen draagvlak voor. En toch, de politiek in Brussel beslist, en de Nederlandse regering volgt haar slaafs. Het bewust doorsteken van de dijken, herinnert velen aan de inundatie (onderwaterzetting) door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Het roept veel pijnlijke herinneringen op aan de Februariramp van 1953, toen God sprak en de dijken braken. O Nederland, let [toch] op u saeck![3]
Geen dierder plek voor ons op aard,
Geen oord ter wereld meer ons waard,
Dan, waar beschermd door dijk en duin,
Ons toelacht veld en bosch en tuin;
Waar steeds d’aloude Eendracht woont,
En welvaart ’s landsmans werk bekroont,
waar klinkt des Leeuwen forsche stem;
‘Ik worstel moedig en ontzwem!’
(Eerste couplet van het Zeeuwse volkslied)
H. Koopman
[1] Zie artikel Reformatorisch Dagblad, 28 oktober 2022, met als titel: ‘Mooie Hedwigepolder wordt modder en riet’, pagina 11.
[3] Adriaen Valerius, Nederlandtsche gedenck-clanck, Amsterdam: 1942, 99.
|
|
In het vorige artikel hebben we aangegeven wat Durham als onze plicht acht in een kerk die verscheurd en verdeeld is. Het is gemakkelijker om anderen regels voor te schreven dan om ze zelf na te volgen, “vooral als de gemoederen verhit en geprikkeld zijn door twist”.[1] Ieder kiest voor zijn eigen kerkverband, en “op de een of andere manier zijn [we] dronken van liefde voor [onze] eigen partij en bevooroordeeld jegens anderen”.[2] In dit artikel volgen we Durham die “enkele voorbereidende pogingen tot eenheid” doet.
De grondslag van de rechtzinnige kerk
De centrale vraag die Durham stelt is “Wat moet een rechtzinnige kerk, die verdeeld is in sommige bijzaken, maar nog steeds overeenstemming kent in de beginselen van de leer, eredienst, tucht en regering, en waar achting is voor de integriteit van de ander, doen om die breuk te herstellen?”[3] Onder rechtzinnige kerken verstaan we die kerken die de Drie Formulieren van Enigheid onderschrijven, zoals door de Synode van Dordrecht (1618–1619) aanvaard. Deze belijdenisgeschriften zijn: 1. De Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), 2. De Heidelbergse Catechismus (1563) en 3. De Dordtse Leerregels (1618–1619). Deze kerken erkennen ook de algemene christelijke geloofsbelijdenissen: de Apostolische Geloofsbelijdenis, Geloofsbelijdenis van Nicéa en de Geloofsbelijdenis van Athanasius. De gereformeerde geloofsbelijdenis is het fundament van de kerk en is bepalend voor geheel het kerkelijk leven. Een kerk wordt door de geloofsbelijdenis bijeen gehouden.[4]
De kenmerken van de ware kerk
Arnoldus Rotterdam (1718–1781) geeft op de vraag “welke zijn de merktekenen van de ware Kerk” als antwoord: “Deze stelt onze belijdenis vier in getal”:
1. De reine prediking van het Evangelie;
2. De zuivere bediening van de sacramenten;
3. De getrouwe oefening van de kerkelijke tucht;
4. De ware heiligheid van het leven, naar het zuivere Woord van God, met verwerping van alle dingen, die daar tegen zijn.[5]
Men kan ook zeggen: de ware Kerk wordt gevonden waar:
1. De mens op het diepst wordt vernederd: “Want zo iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, die bedriegt zichzelven in zijn gemoed.”[6]
2. God op het hoogst wordt verheven. “Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods.”[7]
3. De zielen op het bondigst vertroost worden. “Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden.”[8]
4. De godzaligheid het krachtigst wordt aangedrongen. “Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.”[9]
Als men het hierover eens is, moet men er alles aan doen om de breuken die in het verleden geslagen zijn te herstellen.
Verdeeldheid is vreselijk en afschuwelijk
Vooral de predikanten dienen te beseffen dat verdeeldheid “vreselijk en afschuwelijk is”.[10] Zeker als men ziet dat in een tijd waar veel verdeeldheid is, God toornt over de kerken en hun predikanten. Dit zou een aansporing moeten zijn om meer te spreken over het herstel van de geslagen breuken. De droevige gevolgen van die breuken zouden ons diep moeten raken en ons moeten verootmoedigen, nog meer dan de dreiging van oorlog (denk aan de oorlog in Oekraïne), pest (denk aan corona of de kippenpest) of vuur. Het ontstaan van de gevolgen uit die verdeeldheid, vergelijkt Durham met het spugen van de Heere in het gezicht door de predikanten. Hij maakt hen daardoor schaamrood en dreigt hen te schande te maken. Dit doet de Heere door de inzettingen krachteloos te maken en hun gezag onder het volk te ondermijnen en “de heggen uit te rukken, zodat de beren en de wolven de wijnranken kunnen verwoesten en de kudde kunnen verdelgen”.[11] De Heere dreigt Zijn kandelaar weg te nemen en vertoont Zich als een tegenpartij, Die hen in Zijn toorn verdeeld heeft. Bij het aanschouwen van deze zaken zouden we onszelf moeten verootmoedigen, ook al hebben we zelf geen schuld “aan de onmiddellijke aanleiding tot deze verdeeldheid”.
Verdeeldheid is een strik
Verdeeldheid brengt veel verzoekingen met zich mee, vooral voor predikanten. Hoe is men geneigd om voor zijn eigen kerkverband partij te trekken. De gemoederen worden verhit. Het is voor of tegen. Een recent voorbeeld is de discussie tussen ds. A. Schultink en ds. G. van den Brink. Inhoudelijk gaan we niet in op de discussie tussen beide predikanten. Refoforum werd overspoeld met reacties! De hartstochten worden gaande gemaakt en men ijvert voor eigen predikanten of bepaalde meningen van deze predikanten. Men is vuriger en feller tegen zijn tegenstanders in bepaalde zaken dan men gewoonlijk is voor de eer van God. Hoe vleselijk reageren predikanten, waardoor hun ambt in diskrediet wordt gebracht. Durham zegt: “Moeten deze en veel soortgelijke dingen predikanten niet voorzichtiger maken in een dergelijke situatie, zodat ze traag zijn om te spreken over zaken die verdeeldheid op kunnen wekken en op hun hoede zijn voor deze strikken? Helaas, het is niet anders. “In een tijd van verdeeldheid zijn mensen vrijmoediger en vrijpostiger in denken, spreken en handelen en minder voorzichtig dan in andere tijden. Waren mensen eenmaal bezet met vrees dat verdeeldheid hen tot zonde zou brengen, dan zouden ze veel meer bereid zijn om over eenheid te spreken”.[12]
Verdeeldheid moet leiden tot meer geestelijk zelfonderzoek
Durham begint bij de voorgangers als hij spreekt over het geestelijk zelfonderzoek. Leraars zonden zijn lerende zonden, zo sprak men vroeger en zo is het nu nog steeds. “Predikanten en anderen zouden zich ernstig moeten afzonderen om hun eigen geestelijke toestand te onderzoeken om te zien of zij hun wijngaard gehoed hebben”.[13] Het zelfonderzoek voor Gods aangezicht door een voorganger, geschiedt door zich de volgende vragen te stellen:
1. “Hoezeer heb ik eenheid aangeprezen? Heb ik geijverd om in Christus te zijn en te blijven en mezelf in de liefde van God te bewaren.”
2. “Is er enige twistgrond, nu in onze ijver of vroeger in de vervulling van onze plicht, waardoor de Heere getergd is om hen te straffen?”
3. “Vooral: ben ik op een of andere wijze medeverantwoordelijk voor dit kwaad door nalatigheid en ontrouw, schaamteloosheid, woede, toorn, vasthoudendheid, toewijding aan anderen en te veel weerzin om hen te ergeren, te veel vooroordeel en liefdeloosheid jegens anderen en dergelijke zonden?” Durham acht het van groot belang om eerst te weten, door zelfonderzoek, hoe men er zelf voor staat, voordat men zich mengt in openbare twisten.[14]
Berouw over de gevonden gebreken
Hoe past het een voorganger of iemand anders om berouw te hebben over zijn ontdekte gebreken tijdens het zelfonderzoek. Het moet leiden tot bijzondere verootmoediging en gebed tot God in het verborgen, niet alleen over zichzelf, maar ook voor het volk. Hun gebed moet gericht zijn tot heling van de geslagen breuk, “opdat God daarom Zijn volk zou sparen en niet aan bespotting zou overgeven”.[15] Het eigen ‘ik’ speelt in veel discussies een rol. Het gevolg is dat niet-kerkelijke mensen spotten met de onenigheid tussen predikanten of andere ambtsdragers. Toen de discipelen na de instelling van het Heilig Avondmaal met elkaar twisten wie van hen de meeste was, ging de Heere Jezus hen de voeten wassen. Welk een les voor u voor mij.
1. O ik, o ik,
Voor mij zo schadelijk.
Behoeftig ik, maar in uw ogen rijk.
In boosheid is er niemand u gelijk.
Ik moet om uwentwil mijn Jezus derven.
Gij zult van hem, noch nu, noch nimmermeer
Pardon verwerven.
Ik, gij moet sterven!
Ik moet zijn niet meer!
2. Dat ik en mijn
Is oorzaak van mijn pijn.
Dat maakt dat ik naar ziel en lichaam kwijn.
En dat ik als een schaduwe verdwijn.
Dat doet U o, Heer’ zo ver vertrekken.
Dat is een voorhang en een dikke muur.
Ei, wil die hekken
Omverre trekken.
En wordt mijn gebuur. (P. van Sorghen)
H. Koopman
[1] J. Durham, Opdat de bediening niet gelasterd worde, 246.
[2] Durham, Opdat de bediening niet gelasterd worde, 246.
[3] Durham, Opdat de bediening niet gelasterd worde, 262.
[4] Zie artikel D. de Vos , ‘Ethische theologie in de praktijk van het kerkelijke leven’, in: Gereformeerd Venster, Nr. 23 – 6 september 2021.
[5] A. Rotterdam, Zions Roem en Sterkte of verklaring van de Nederlandse Geloofsbelijdenis vervat in XXXVII artikelen, Rotterdam: N.V. Drukkerij De Banier, deel II, 1934, 180.
[10] Durham, Opdat de bediening niet gelasterd worde, 262.
[11] Durham, Opdat de bediening niet gelasterd worde, 262.
[12] Durham, Opdat de bediening niet gelasterd worde, 263.
[13] Durham, Opdat de bediening niet gelasterd worde, 263.
[14] Durham, Opdat de bediening niet gelasterd worde, 264.
[15] Durham, Opdat de bediening niet gelasterd worde, 264.
|
|
Met medelyden beschouwt en beklaagt.[1]
Stem: Kan gezongen worden 2 verzen voor een als Psalm XVII.
1. Wat zwaare slag! Waar wil dit heen;
Op! op! die u verstaat op treuren;
Op herten (niet de kleed’ren) scheuren;
God roept tot rouw-klagt en geween.
2. Vang aan, vaar voort, barst uit in klagten:
Ontsluit uw bange ziel, en stop
De traan-bron niet! Ontlast uw krop;
Wie weet, het mogt uw smert verzagten.
3. Hoe! kan een zilte traanen-vloedt
De oorzaak van mijn leedt vermind’ren?
Kan die het glinst’rent wraak-swaart hind’ren,
En lesschen ’s Hemels Toorne-gloedt?
4. Ik zie de gramschap heftig blaaken,
Een storm een draai-windt treft het huis,
O God! wat wil dit fel gedruis?
Het muurwerk scheurt! De bindsels kraaken!
5. De venst’ren zijn met smook bezet!
Het hell’krystal, welk ’t ligt van boven
Ter kerk-ruim inbragt, is bestooven!
Dus wordt (helaas!) het ligt belet!
6. Van binnen heerscht een heir van boosheidt,
En talloos grouw’len tal, de twist,
Geveinstheidt, hoogmoet, snoode list,
Verharding, waan, en zorgeloosheid.
7. Wie is ’er, die dit stuk beseft?
Elk durft zig na de Christus noemen,
En in Zijn heil- en rijks-staf roemen,
Wijl elk zig tegen Hem verheft.
8. Durft iemand ’s Heeren strengheit wraaken?
Ik niet! Zijn raadt en wijs beleidt
Is Majesteit en Heerlijkheidt;
Maar ach! Wie durft zijn klagten slaaken?
9. Elk zoek, die wil, na vreugd en troost,
Ik vind’ vermaak in bitt’re dingen,
In traanen! zuchten! handen wringen!
Kom! help mij schreijen, ’s hemels kroost.
10. Ik stel mijn vreugdt in Godd’lijk treuren,
Niet in geschrei uit ongeduldt,
Of zelfs min, zulks verswaard de schuldt,
Maar in Gods weegen goed te steuren.
11. Doch zo, dat Zions roe en kruis
Het hert ook treffen: help dan kermen,
Tot roem van God, en diep ontfermen,
En medelijden met haar gruis.
12. Elk eerlijk borger beef het herte,
Op! op! beschouw het heiligdom
Eens door en door, en van rondtom;
Waar is een smert als deeze smerte?
13. Hij heeft gedacht’nis, naam, noch erf
In Salems wal; die zich van traanen,
Op bange zugtingen kan spaanen:
Wen hij gezigt heeft van ’t verderf.
14. Zou ’s Konings Erf-rijk hem niet raaken?
Wiens Heerlijkheidt zijn erffenis,
Wiens ondergang zijn onheil is?
Neen! Niemant mag dat zelfs verzaaken.
15. Helaas! wie wikt, wie weet, wie teld
De rampen van Jehovahs Tempel?
Wien wordt de moedt niet aan den drempel
Van koude schrik ter neer geveldt?
Geestelyke Gezangen en Gedigten, in verscheide geleegentheden des Tyds en Gemoedsgestaltens zaamen gestelt door Frederik van Houten. Amsterdam: By Jacobus en Gerardus Borstius, 1733, 88–90.
[1] Originele titel luidt: ‘Zions geestelyk verval’
|
|
Vragen en opmerkingen
Heeft u vragen op principieel, theologisch of ethisch vlak, of naar aanleiding van de geplaatste artikelen, dan kunt u die stellen via redactie@gereformeerdvenster.nl.
Ook bieden we u graag de mogelijkheid in onze nieuwsbrief te publiceren. Ook hiervoor kunt u contact opnemen via redactie@gereformeerdvenster.nl.
Nieuwsbrief voor personen zonder internet
Wanneer u niet beschikt over internet, kunnen we een geprint exemplaar laten bezorgen. Aanmelding hiervoor graag schriftelijk bij D. Baarssen (Blazer 32, 8322 EA Urk).
Opvragen eerder verschenen nieuwsbrieven
Bovenaan de nieuwsbrief staat een linkje met de tekst “Bekijk deze e-mail in uw browser”. Via deze route kunt u linksboven op de knop “Past Issues” klikken. Op deze wijze kunt u alle eerder verschenen nieuwsbrieven downloaden.
Financieel
De nieuwsbrief wordt gratis verstrekt. Uiteraard zijn er wel onkosten. Wanneer u een gift wilt overmaken kan dit naar bankrekeningnummer NL48 RBRB 0200 6562 79 ten name van A. Eskes, ten gunste van “Gereformeerd Venster”.
|
|
Gereformeerd Venster
Hoofdredacteur:
W.J. op 't Hof
Redacteuren:
D. Baarssen
A. Eskes
H. Koopman
|
|
|
|